Feesten

Deze site is een tijdelijke oplossing om de preken van Marcel bereikbaar te maken. Klik op een link, om de desbetreffende preek te lezen. Sorry, de opmaak van de preken is nog lang niet in orde, en alle preken van Goede Vrijdag staan in het C jaar.
Indien u de preek op een klein scherm wil lezen, komt de preek niet naast, maar onder de reeks linken. U zal dus naar beneden moeten scrollen.

VIERING VAN ALLERZIELEN 2003

Eerste lezing: Openbaring: 21 : 1 - 5.
Evangelie: Johannes 14: 1-3

 Zusters en broeders,

 In een oud nummer van het preektijdschrift 'Kerugma' heb ik een ontroerend mooi verhaal gevonden.
Het speelt zich af in een concentratiekamp.
"Iedere avond voltrok rabbi Golden in zijn barak hetzelfde ritueel.  Als het licht was uitgedraaid zei hij in die stilte een paar woorden van bemoediging.  Of hij las een klein gedeelte uit de Schrift.  Dan hield hij even op.  En daarna zei hij: "Laten wij gedenken onze namen".

En hij begon zelf met te zeggen: "Rabbi Golden uit Garwolin".  Daarna zei iedereen in de barak luid en duidelijk zijn eigen naam.  Met de plaats waar hij vandaan kwam.  En als er mensen gestorven waren of op transport gesteld, werden hun namen en de plaats waar ze vandaan kwamen door een ander genoemd.  Door de man in de kooi naast hem of door degene die de plaats van de betreffende had ingenomen.  Als men twijfelde of het niet meer wist dan zei rabbi Golden zelf die naam.  Op de laatste avond dat hij in de barak was, toen er niet veel meer van hem over was dan een stem en een paar ogen, vulde hij op zijn eentje meer dan 200 namen aan". (1)

Ze waren verdwenen, misschien al lang dood, vernietigd zonder sporen na te laten.  Maar de rabbi bleef hen gedenken.  Hij bleef hen noemen bij hun naam.  Hij tilde hen op dat moment over de put van het vergeten heen.

Wat is dat eigenlijk, wat me zo ontroert in dit verhaal?

Ik kan het niet helemaal peilen.  Maar zeker is dat hier bijzonder sterk naar voren komt hoe belangrijk dat is, dat noemen van iemands naam.  Vooral dan op zo'n plaats, in zo'n kamp waar iedereen een nummer was.

Dat het noemen van een naam belangrijk is, merken we ook al in het gewone leven.  Je ontmoet bv bij een of andere gelegenheid, een receptie, een reünie, een vroegere klasgenoot, een man of een vrouw, en er schiet je een naam te binnen.  En je zegt: "André, ben jij hier ook?"  De ander kijkt dan soms prettig verrast op en antwoordt: "Hé, ken je me nog?".

Het feit dat je iemands naam hebt onthouden betekent voor die ander dat je aan haar of aan hem een zeker belang hecht, dat hij of zij de moeite waard was om in je geheugen bewaard te blijven.

Dat noemen van een naam krijgt een heel eigen betekenis wanneer iemand gestorven is. Oosterhuis zegt in zijn liturgie voor een begrafenis:
"Meer dan het dode lichaam van deze mens is ons zijn naam gebleven, die naam waarin hij gekend wordt, ook al is hij gestorven. (2)

In het noemen van zo'n naam kan er van alles meeklinken: ontroering en vertedering, pijn en gemis, dankbaarheid ook.  Het is een vorm van trouw, op een moment dat er geen andere vormen meer zijn.  Zo noemen wij mensen namen, ook van hen die gestorven zijn.  In veel parochies is het de gewoonte met Allerzielen de namen te noemen van hen die in het afgelopen jaar van ons zijn heengegaan.  Zo blijft er iets van verbondenheid, ook in de gemeenschap, bewaard.

In de joods-christelijke traditie heeft men minstens vanaf de tweede eeuw voor Christus geloofd en gehoopt dat er behalve de mens nog iemand anders is die de gestorvenen en hun naam bewaart.

Als Jezus in een dispuut verwikkeld raakt met de Sadduceeën, een Joodse groepering die niet in de verrijzenis gelooft, zegt hij tot hen :

"God wordt genoemd: God van Abraham, van Izaak en van Jacob.  Hij is toch geen God van doden, maar van levende mensen.  Want voor hem zijn allen levend". (Luc. 20: 27-38)

Dat besef dat God mensen, ook mensen die gestorven zijn, kent bij hun naam, vindt ge soms uitgedrukt op Engelse oorlogskerkhoven, op graven van onbekende soldaten.  Daar staat soms op: "Known only by God" : Alleen aan God bekend.

De naam van wie daar begraven ligt is verdwenen.  Niemand weet nog welke naam er bij de mens die daar ligt behoort.  Alleen bij God is die naam nog bekend.

Als er gezegd wordt dat God een mens kent bij zijn naam, dan staat die naam voor een heel mensenleven.  Met al wat daarin geleefd is en geleden.  De dichter Mattheus Verdaasdonk heeft dit in een vers zo uitgedrukt:

"Heer herinner U de namen

van hen die gestorven zijn

en vergeet niet dat zij kwamen

langs de straten van de pîjn

langs de wegen van het lijden

door het woud der eenzaamheid

naar het dag en nacht verbeide

Vaderhuis hen toebereid" (3)

In het laatste boek van de Schrift, de Openbaring van Johannes, wordt er gezegd dat God zich niet alleen de naam van een mens herinnert, maar dat hij haar of hem bovendien een nieuwe naam schenkt, een naam die zijn of haar leven volkomen weergeeft, een naam die dit leven voltooit.  Er staat daar geschreven:

"Die overwint zal ik geven een witte steen en op die steen een nieuwe naam die niemand kent dan hij die hem ontvangt". (Openb. 2: 17)

Dat niemand anders die naam kent, drukt het persoonlijke uit van de relatie, de intimiteit die er is tussen God en deze mens.

 

Waar steunt dat eigenlijk op, die gedachte dat God een mens noemt bij zijn naam dat Hij hem zelfs een nieuwe naam schenkt, na zijn of haar dood?

Als je dat aan de Bijbel vraagt, dan krijg je als antwoord dat dit alles heeft te maken met Gods TROUW.  Een trouw die duurzaam is.

Vooral in psalm 103 komt dat geregeld naar voren.  Daar wordt onderandere gezegd

"Mensen, hun dagen zijn als het gras

ze bloeien als bloemen in het open veld

dan waait de wind en ze zijn verdwenen

en niemand weet waar ze hebben gestaan.

Maar duren zal de liefde van God."

En verder staat daar nog :

"Gij kent ons toch

Gij zult niet vergeten

dat wij uw mensen zijn,

Gij onze God."(4)

 

Op Allerzielen noemen wij namen. Namen van hen die ons dierbaar zijn.

Daarin speelt de hoop door, dat ook Hij, onze God, hen noemen zal bij hun naam, bij hun nieuwe naam.

We spreken dat hier uit, in deze kapel.  Als de aarzeling om dat ergens anders te doen te groot is, als het ergens anders niet meer kan, dan moet het toch hier nog kunnen, minstens hier toch nog.  Uitdrukking van de hoop dat Hij hen, en dat Hij ons, ook in de dood nog kent. (5)

Misschien zullen we dan, als onze tijd gekomen is, ook zover zijn dat we kunnen zeggen:

"Van U is de toekomst, kome wat komt". (6)

Amen.

 

Marcel Heyndrikx SVD

 

 

(1)       Kerugma, 1983-84 (27) nr. 6, pp. 41-42.

(2)     OOSTERHUIS H. :Bid om vrede (Baarn, Ambo, 1966,151 pp.), p. 72. (3) Opgenomen in "Zingt Jubilate" nr. 916.

(4)     OOSTERHUIS H. - VAN DER PLAS M.: 50 Psalmen (Utrecht, Ambo, 1967, 87 pp.) pp.. 52-53. Met variant in Gezangen voor liturgie, pp. 176 - 177.

(5)     "Zijn onvergankelijk testament: dat Hij ons in de dood nog kent" (OOSTERHUIS H. Van U is de toekomst, kome wat komt. (Leuven, DF en Kampen, Kok, 1996, 247 pp.) p. 191.

(6)       Zie noot 5.

© Marcel Heyndrikx - Iedereen mag deze preken en teksten gebruiken mits ze vrij en gratis voor iedereen toegankelijk blijven.